Summary: | De behoefte om de natuur in te trekken is van alle tijden. In de negentiende eeuw waren het de Franse kunstenaars, van de School van Barbizon tot het (post)impressionisme, die het voortouw namen om niet meer een verzonnen of geïdealiseerde natuur te schilderen, maar de echte natuur. Ze trokken met hun schilderkist naar buiten om de omringende natuur en het wisselde licht vast te leggen in een palet dat steeds lichter en helderder werd van toon. Tegelijkertijd veranderen ook hun opvattingen over hoe die werkelijkheid het best weergegeven kan worden en zien we in hun werk geleidelijk al een vooruitwijzing ontstaan naar de abstracte kunst. Die frisse wind in de (natuur)schilderkunst waait vanuit Frankrijk ook naar Nederland en België, en vice versa. Grote namen als Monet, Cézanne, Pissarro, Maris, en Van Gogh komen voorbij, maar ook minder bekende, zoals die van de Belgische schilder Emile Claus. Aan de hand van een elftal artikelen en meer dan honderdvijftig afbeeldingen gaat de lezer met de kunstenaars mee op pad, de natuur in. Over vriendschappen tussen schilders, hun schildermaterialen, de lijsten die ze om hun werken kozen, de relatie tussen kunst en literatuur en nog veel meer.
|